A few years ago, a book launch took place in London for 100 Dutch-Language Poems, From the Medieval Period to the Present Day, which features one of Jules Deelder’s poems. During his reading, standing behind the lectern, Jules Deelder didn’t forego the opportunity to make improvements to the English translation. Its renowned translator, who was seated in the first row, looked uncomfortable. However, in this case, Jules was right. It made me laugh and the translator gave me an evil look.
The second translator of the book, who was also present, would, after being asked years later if he could translate Deelder’s Transeuropa, assert that he was too posh to take on translating Deelder’s work but he could recommend someone else. This person, too, handed back the commission because ‘it would take at least a year to finish’ and ‘he wasn’t in the best of health’, until a talented young translator who had graduated from UCL a few years ago did feel up to the task in 2019.
Jules, himself, had lived in Notting Hill London for a couple of years (‘when it was still run-down’) so he addressed the audience at the said book launch in excellent English. The English in the audience immediately drew their conclusion: we’re in the presence of a great poet, a phenomenon. Afterwards they mobbed Jules in order to exchange a few words with him. Even the Dutch Ambassador was excited to have his picture taken with the famous poet. Clutching his drink, Jules chatted amiably to everyone. ‘Quite decent, this wine,’ he remarked.
When we were outside Jules and I lit a cigar. Well, actually just me, because after I lit my cigar, my lighter was empty. What to do? Jules touched the end of his cigar against mine and took a draw. Our faces lit up, ‘It’s a bit like comparing each other’s pricks in the schoolyard,’ the poet croaked, as usual dressed in an immaculate three-piece suit. Later in the restaurant, his daughter Ari, who travelled with him for support and companion, would say: ‘Mind the suit, Jules!’ (The poet had ordered lasagne and this can be a messy dish.)
Poet Tonnus Oosterhoff was also present. Earlier that evening, Tonnus had caused some bewilderment among the mainly English-speaking audience by giving his entire reading in Dutch. When Tonnus Oosterhoff, an award-winning poet, left the restaurant after dinner, the bard from Rotterdam remarked with a wicked grin: ‘Well, li-te-ra-tuuuure has left the building.’ He was as sharp as ever. ‘It’s a surreal evening, Arnold,’ Jules said. ‘A surreal evening.’
I hope Heaven’s gate looks remarkably like the Kasteel (nickname of his beloved Sparta football club’s stadium) and that they award him the highest honour.
Juels Deelder’s last published book during his lifetime was the English translation of Transeuropa his hard-hitting poems about troubles and strife in Europe throughout the ages.
© Arnold Jansen op de Haar
© Translation Holland Park Press
Enkele jaren geleden was er een boekpresentatie in Londen van 100 Dutch-Language Poems, From the Medieval Period to the Present Day, waarin ook een van Deelders gedichten was opgenomen. Tijdens zijn voordracht liet Jules niet na om vanachter het spreekgestoelte verbeteringen aan te brengen in de Engelse vertaling. De gerenommeerde vertaler zat op de eerste rij en schoof heen en weer op zijn stoel. Maar in dit geval had Jules gelijk. Ik schoot in de lach. De vertaler wierp me een vernietigende blik toe.
Een tweede vertaler, die ook aanwezig was, zou jaren later, toen hem werd gevraagd de bundel Transeuropa van Deelder in het Engels te vertalen, verklaren dat hij zelf ‘te deftig was’ om zich aan het werk van Deelder te wagen. Hij wist wel iemand anders. Die de opdracht ook weer teruggaf omdat het ‘minstens een jaar zou kosten’ en ‘hij was nu ziek’, totdat een talentvolle jonge vertaler die een paar jaar eerder afgestudeerd was aan UCL het dit jaar wel aandurfde.
Jules had zelf enkele jaren in het Londense Notting Hill (‘in de slechte tijd’) gewoond en sprak tijdens die boekpresentatie, want daar waren we, de zaal in uitstekend Engels toe. De Engelsen in de zaal concludeerden onmiddellijk: daar staat een groot dichter, een fenomeen. Na afloop drong men zich naar voren om het fenomeen te spreken te krijgen en ook de Nederlandse ambassadeur ging opgetogen met hem op de foto. Jules sprak, glaasje in de hand, vriendelijk met iedereen. ‘Niet verkeerd, die wijn,’ zei hij.
Eenmaal buiten stak ik samen met Jules een sigaartje op. Ik dan, want nadat ik mijn sigaar had opgestoken bleek mijn aansteker leeg. Wat nu? Jules bracht het uiteinde van zijn sigaar tot bij die van mij en nam een hijs. De gloed verlichtte onze gezichten. ‘Het is toch een beetje alsof je op het schoolplein elkaars lul vergelijkt,’ kraste de dichter, die geheel gekleed was en zoals altijd strak in het pak zat. Later zou zijn dochter Ari, die als steun en toeverlaat mee was, in het restaurant zeggen: ‘Denk aan je pak, Jules!’ (De dichter at lasagne en dat knoeit snel.)
Dichter Tonnus Oosterhoff was er ook bij. Eerder had Tonnus tot enige verbijstering van het grotendeels Engelse publiek tijdens de presentatie zijn voordracht geheel in het Nederlands gehouden. Toen Tonnus Oosterhoff, de gelauwerde dichter, na het diner het restaurant verliet, snerpte de Rotterdamse bard met een grijns: ‘Zo, de li-te-ra-tuuuurrrrr heeft het pand verlaten.’ Hij was nog altijd zo scherp als een mes. ‘Een surrealistische avond, Arnold,’ zei Jules. ‘Een surrealistische avond.’
Ik hoop dat de hemelpoort verdacht veel weg heeft van het Kasteel en ze je daar boven de grootste prijs geven, Jules.
© Arnold Jansen op de Haar