By Arnold Jansen op de Haar
It was a special day when my mother moved home. She had lived in her old house for fifty years, my sisters and I were born there, and that’s where my father had died. The day was 11 September 2001.
My mother spent that afternoon in her new apartment. My sister and I made round trips between the old house and the municipal rubbish dump in a white van.
The things you accumulate! So on the spot I invented a new Olympic discipline: throwing 24 ornamental bricks into a skip two at a time. That afternoon, I also became an expert on chemical waste. ‘Where, for heaven’s sake, are we supposed to dump used paintbrushes?’
In those days I had a TV column, and I had been too busy to watch any TV for days, but the column’s deadline was the following morning. People occasionally mention a writer’s block, but I actually had one.
As I drove, I sighed, ‘I wish something would happen,’ immediately followed by, ‘Maybe Papa can do something about it.’ It has stayed with me, the fact that I had called upon my deceased father to make something happen.
After slogging away all afternoon, we finally arrived at the new apartment. My other sister opened the door and exclaimed, ‘The Third World War has begun!’ ‘Surely that’s a bit of an exaggeration,’ I said, and thought of my father.
Later that evening we went for dinner in a deserted restaurant. When the first course was served I left the table. I couldn’t eat; my column’s deadline was looming large.
It’s unlikely that my father would have been able to influence what was happening. Yet, secretly, I believe he can arrange things. As I used to say in my youth, ‘My father can pick up our house.’
So I call upon my father quite often. Nowadays I’m more specific: ‘It’s time you gave us a bit of good weather’, or I ask for general improvement in my finances (‘My state lottery ticket ends in 244!’) and an improvement in my love life (‘Can’t you put Kate Winslet on my doorstep?’). Most of the time I have to concede, ‘They’re probably playing cards in heaven.’
I’m always too late for big events. For example, where was I when President Kennedy was murdered? A one-year-old, I was sitting with PimPam the doll in the play-pen. It would be years before I even learned that President Kennedy had been murdered. I found out from Aunt Ted, who was a great fan of John F Kennedy. She wore a medallion with his portrait.
Where was I when the Berlin Wall came down? I was on an army exercise in Western Germany to prepare us for an attack by the Russians. We didn’t come across any Russians, but we did see traffic jams of merrily waving and honking East Germans.
So where was I on 11 September 2001? Accompanied by my sister, I was driving about in a white van. It had the makings of a beautiful day; my mother was surrounded by all her children. They were even staying the night in her beautiful new apartment, which meant she never had to be afraid again, as she had been in the old house; every evening, after the death of my father, she had barricaded her bedroom door.
On 11 September 2011, I’ll take my mother to the same restaurant as ten years ago. We’ll remember my father, and how he actually managed to conjure up a beautiful apartment. So he could pick up the house after all.
The new place gave her a new lease of life; it would be great if she lived for another ten years. She will of course make remarks like, ‘He, too, would have loved the new place,’ or ‘It almost feels as if he has joined us.’
Do you know what I think? I think that on 11 September 2001 my father was simply too busy with my mother. Fathers like him don’t have sons who fly planes into skyscrapers.
© Arnold Jansen op de Haar
© Translation Holland Park Press
You can leave your comment on our forum.
Die middag bevond mijn moeder zich al in het nieuwe appartement. Ik pendelde samen met mijn oudste zus in een wit bestelbusje tussen het oude huis en de afvalverwerking.
Men verzamelt wat in zijn leven. Zo heb ik ter plekke een nieuwe olympische discipline uitgevonden: 24 sierstenen per twee stuks tegelijk in een container werpen. Ook ben ik die middag expert geworden op het gebied van chemisch afval. ‘Waar laten we in godsnaam de verfkwasten?’
In die tijd was ik tv-columnist. Ik had vanwege de drukte al dagen geen tv gezien en de column moest de volgende ochtend af zijn. Men spreekt wel eens van een writer’s block. Dit was er een.
Onderweg verzuchtte ik: ‘Gebeurde er maar iets.’ En direct daarna: ‘Misschien kan papa er iets aan doen.’ Daar denk ik nu nog wel eens aan, dat ik toen mijn dode vader heb aangeroepen om iets te laten gebeuren.
Na een middag zwoegen arriveerden we eindelijk bij het nieuwe appartement. Mijn andere zus deed open. ‘De Derde Wereldoorlog is uitgebroken!’ riep ze. ‘Dat lijkt me wat overdreven,’ zei ik en ik dacht aan mijn vader.
Die avond zijn we gaan eten in een totaal verlaten restaurant. Toen het voorgerecht arriveerde, vertrok ik. Ik kreeg geen hap door mijn keel. De deadline van mijn column naderde.
Dat mijn vader enige invloed zou hebben op de gang der dingen is onwaarschijnlijk. Toch geloof ik stiekem dat hij wel dingen kan regelen. Zoals ik als kind zei: ‘Mijn vader kan ons huis optillen.’
Dus roep ik mijn vader nog vaak aan. Al ben ik nu specifieker, zoals ‘geef ons nu eindelijk eens lekker weer’, verbetering van mijn algehele financiële situatie (‘Ik heb de eindcijfers 244 in de Staatsloterij!’) en hulp bij mijn liefdesleven (‘Kun je Kate Winslet laten aanbellen?’). Meestal moet ik dan tegen mijzelf zeggen: ‘Waarschijnlijk zitten ze in de hemel te kaarten.’
Bij grote gebeurtenissen ben ik altijd te laat. Waar was ik bijvoorbeeld toen president Kennedy vermoord werd? Ik zat met PimPam de pop in de box. Ik was één jaar oud. Pas jaren later zou ik ontdekken dat president Kennedy überhaupt vermoord was. Dat kwam door tante Ted. Die was een groot fan van John F. Kennedy. Ze droeg een medaillon met zijn beeltenis erop.
Waar was ik bij de Val van de Muur? Op een legeroefening in West-Duitsland om ons voor te bereiden op een aanval van de Russen. Die Russen hebben we nooit gezien. Wel files vrolijk toeterende Oost-Duitsers.
En waar was ik op 11 september 2001? Ik zat samen met mijn zus in een wit busje. Een mooiere dag kon het niet worden. Mijn moeder had al haar kinderen om zich heen. En ze bleven straks nog allemaal slapen ook, in een schitterend nieuw appartement waar ze nooit meer bang hoefde te zijn, zoals in het oude huis waar ze sinds de dood van mijn vader elke avond de deur van haar slaapkamer barricadeerde.
Op 11 september 2011 zit ik samen met mijn moeder in hetzelfde restaurant van tien jaar geleden. En dan denken we aan mijn vader. Dat hij toch maar mooi gezorgd heeft voor een prachtig appartement. Hij kon het huis dus echt optillen.
En dat ze daar weer helemaal is opgebloeid. En dat ze er misschien nog tien jaar bij krijgt. Dan gaat ze natuurlijk dingen zeggen als: ‘Hij had het appartement ook heel fijn gevonden.’ Of: ‘Hij is er toch een beetje bij.’
Weet u wat ik denk? Ik denk dat mijn vader op 11 september 2001 gewoon te druk was met mijn moeder. Zulke vaders hebben geen zonen die vliegtuigen in torens vliegen.
© Arnold Jansen op de Haar
U kunt reageren op ons forum.
Eerdere columns: