By Arnold Jansen op de Haar
‘I use middle class as an insult’, wrote Cath Elliott on The Guardian website last week. I do employ this insult myself from time to time, but for totally different reasons than Cath Elliott’s use of the term. She positions herself as a feminist and trade union activist.
People who have doors to power opened for them all their life, use this privilege to protect their own interests: that is the gist of Elliott’s article. Despite the fact that ‘based on material wealth, she is nowadays decidedly middle class’, she knows full well on which side of the class divide her loyalties lie: the working class in which she has her roots.
The target of her insult was a bunch of white middle-class, Oxbridge-educated men who are standing for leadership of the Labour Party. Well, there will always be people who choke on the mere mention of Oxford or Cambridge.
A good friend of mine F., who grew up in a communist working class family, once said to me: ‘How ever well educated you are the feeling remains that people look down on you.’ And also: ‘It is easy enough for you who come from a well heeled background to adopt an independent stance.’
Before we had this conversation I always assumed that F. represented ‘old money’. In any case, she is definitely not middle class, but she is very much an intellectual and, even at sixty-five, has not lost her girlish appeal.
On one point I agree with Elliott: it seems that increasingly money determines which class you belong to. Notwithstanding this, I wouldn’t consider footballers and their wives to be part of the upper class. Posh Spice remains just that little bit common.
I must admit, however, that the little son of Posh and Becks, who watched tennis with David at Wimbledon, looked the picture of a public school boy. In any case, he is most adorable.
Elliott uses middle class as an insult because she believes that her loyalties belong to the underclass. I employ the term middle class for people who were once adventurous and promising but have now happily settled into a safe, predictable lifestyle. Maybe that is why I became a writer: you no longer have to fit in. I am forty-seven and still live a student’s life.
I have a soft spot for the former British Deputy Minister John Prescott. He has a marvellous wife as well: ‘Do I use “toilet†or “lavatoryâ€?’ Prescott, just like my old friend F., is still a bit bothered by his background. Even though I hardly ever agree with him – and he asked taxpayers to fund the repair of his toilet seat to the tune of £112.52 – he appears to be the genuine article and that makes him likeable.
Once during a TV programme he got into a discussion with a chav girl called Josie. Prescott: ‘It seems you are truly working class.’ Josie: ‘But I don’t work!’
Actually using the word class is a touch old fashioned. The problem is no longer war between the classes. Nowadays, the big difficulty is satisfying the lowest common denominator.
The man in the street has probably some knowledge about football but this average person is likely to be out of his depth regarding quantum mechanics as well as politics. Especially on television, the man in the street is too often asked to give his opinion. Sometimes you are desperate for an expert.
My father was born into an upper middle class family. His maxim was that there are good and bad people. This firm opinion was formed by the Second World War. According to my father, each social class had its good and bad people, he knew from bitter personal experience.
So every time a statement is made about social classes or groups in general, I remember my father’s motto. He looked like the CEO of a major company – actually he was not – and his best friend was a shoemaker. My father didn’t feel he had to prove his roots to society in general. He was his own person. I would like to be the individual that he was and I still miss him every day.
© Arnold Jansen op de Haar
© Translation Holland Park Press
You can leave your comment on our
forum.
Previous columns:
‘Ik gebruik middle class als een belediging’, schreef Cath Elliott vorige week op de website van The Guardian. Ik gebruik die belediging zelf ook wel eens maar om een geheel andere reden dan Cath Elliott, die zichzelf afficheert als feministe en vakbondsactivist.
‘Mensen voor wie de poorten naar de macht vanaf hun geboorte openstaan, gebruiken die macht om hun eigen belangen te beschermen’, schrijft Elliott. En hoewel ze ‘maatschappelijk inmiddels tot de middenklasse’ behoort weet ze waar haar loyaliteit ligt: bij de arbeidersklasse waar ze vandaan komt.
Ze doelde met haar belediging op de witte, middle class, Oxbridge mannen die kandidaat zijn voor het Labour-leiderschap. Tja, er zijn mensen die gruwen bij alleen al het woord Oxford of Cambridge.
Mijn goede vriendin F, die zelf uit een communistisch arbeidersgezin komt, zei ooit tegen me: ‘Hoe ontwikkeld je ook bent, je hebt altijd het gevoel dat er op je neergekeken wordt.’ En: ‘Jij hebt makkelijk praten, het is voor mensen uit een goed milieu veel makkelijker om afstand te nemen.’
Voor ze dat tegen me zei dacht ik altijd dat F. ‘oud geld’ was. Ze is in elk geval niet middle class, maar wel zeer intellectueel en op haar vijfenzestigste nog altijd heel meisjesachtig.
Op één punt ben ik het met Elliott eens: geld lijkt steeds meer te bepalen tot welke klasse je behoort. Toch zou ik voetballers en voetbalvrouwen niet tot de upper class willen rekenen. Posh Spice blijft altijd een beetje ordinair. Hoewel ik moet toegeven dat het zoontje van Posh en Becks, dat met David op de tribune van Wimbledon zat, eruitziet als een jongen van een privé-school. Hij is in elk geval om op te eten.
Elliott gebruikt middle class als een belediging omdat volgens haar je hart hoort te liggen bij de onderklasse. Ik gebruik middle class voor kennissen die ooit avontuurlijk en veelbelovend waren maar nu volledig tevreden zijn met een bestaan waarin niets meer gebeurt. Misschien dat ik daarom uiteindelijk schrijver ben geworden: je hoeft nergens bij te horen. Ik ben 47 en leef nog altijd als een student.
Ik heb een zwak voor de Britse voormalige vice-premier John Prescott. Geweldige vrouw ook: “Zeg je nou ‘toilet’ of ‘lavatory’?†Bij Prescott zit, net als bij mijn goede vriendin F., zijn afkomst nog altijd een beetje in de weg. Al ben ik het vrijwel nooit met hem eens – en liet hij zijn toiletbril op kosten van de belastingbetaler voor £112.52 repareren – hij lijkt echt en daarom heb ik een zwak voor hem.
Hij raakte ooit voor een tv-programma in gesprek met een tamelijk ordinair meisje, Josie. Prescott: ‘Ik zou zeggen dat je working class bent.’ Josie: ‘Maar ik werk niet!’
Het gebruik van het woord klasse is een beetje ouderwets. Het probleem wordt niet meer gevormd door de oorlog tussen de klassen. Inmiddels vormt de grootste gemene deler het probleem.
De gemiddelde mens heeft misschien verstand van voetbal maar de gemiddelde mens heeft net zo min verstand van kwantummechanica als van politiek. Vooral op tv wordt er teveel aan de man in de straat gevraagd. Soms snak je naar een deskundige.
Mijn vader kwam voort uit een upper middle class gezin. Zijn adagium was dat je goede en slechte mensen hebt. Dat kwam door de Tweede Wereldoorlog. Voor mijn vader had je goede en slechte mensen in elke klasse. Dat had hij aan den lijve ondervonden.
Elke keer als iemand iets zegt over sociale klassen of groepen in het algemeen, moet ik aan mijn vader denken. Hij zag eruit als de president-directeur van een grote firma – dat was hij overigens niet – en zijn beste vriend was schoenmaker. Mijn vader hoefde voor de buitenwereld niet te bewijzen waar hij vandaan kwam. Hij was gewoon wie hij was. Ik zou willen zijn als hij en mis hem nog elke dag.
© Arnold Jansen op de Haar
U kunt reageren op ons
forum.
Eerdere columns: