Skip to main content

Column: Feisty Old Fellows

Column: Krasse knarren

March 9, 2010

By Arnold Jansen op de Haar

On the 4th of March I had a date at the Letterkundig Museum in The Hague to view my self-portrait which has been acquired by the museum for their National Writers’ Portrait Collection. Youthful writers were very thin on the ground because they hadn’t yet earned their portrait, and so the average age was around eighty.

 

Bestselling Dutch author Jan Siebelink, at 72 still beating the average age, was sweating profusely on his quest to locate his own portrait without much success and his poor wife was trying to keep up with him. No wonder Siebelink couldn’t find his portrait; even though it was only painted last year, it doesn’t do justice to his seventy odd years of age.

 

Like a few other authors, Siebelink must have rushed a commission in order to have his portrait ready in time for the opening. He is pictured in a pink jacket, white shawl and his long white locks are artfully arranged around his head.

 

The end result is that of an advertisement for the local hairdressing salon. It would go beautifully with this caption: ‘Jan Siebelink, unisex stylist’.

 

Another writer, Joost Zwagerman, one year younger than me at 46 and the author of this year’s Dutch Book Week gift, stood out because of his youthful appearance. The Book Week’s theme is:  Youth – growing up with literature. Joost and I represented the ‘youth’ amongst the writers in the National Writers’ Portrait Collection.

 

For Zwagerman it was a tour of duty. He walked twice past all portraits looking straight ahead before collecting a catalogue and disappearing into a rainy The Hague.

 

I surveyed my portrait on the opposite wall from a safe distance. It was painted sixteen years ago before I started writing full time. I had just heard that I was going to serve with the UN in Bosnia and at the time it seemed a good idea to leave behind a self-portrait. You never know what may happen during a war.

 

It is painted in red and my bare hands provided the finishing touch, I used them to smudge the half dried paint across the canvas. My mother remarked: ‘I find it a bit spooky that you have painted this portrait.’

 

But I survived and my portrait is the only one in the collection tainted by cigar smoke. That’s because it has hung for years above my writing desk.

 

I looked at the writers who gingerly edged their way forwards. They seemed to avoid each other and most of them inspired me to think: Gosh! I didn’t know he was still alive. Some seemed equally surprised to find themselves at this exhibition.

 

This reminded me of a quote by Martin Amis: ‘How talent dies before the body.’ Or stated differently: the work of most writers doesn’t age very well.

 

In any case Amis has called for euthanasia booths on street corners, where the elderly can end their life with a Martini and a medal. Why? Well, because Amis feels threatened by a silver tsunami which will unbalance society.

 

Yet I found myself surrounded by very elderly, award winning writers raising a glass; a true silver tsunami but one in which its members definitely refused to die on the spot.

 

Jan Siebelink spent his life on the fringe of the literary world only to write his masterpiece at the age of 67. We should give the man a chance to enjoy his belated success, even when his portrait would look not out of place at the local barber.

 

Is there really a relation between age and the vitality of one’s writing? Dutch publishing house De Bezige Bij published a new poetry anthology in February called: De 21st eeuw in driehonderd gedichten (The 21st Century captured in three hundred poems). The editor Gerrit Komrij aims to assess the state of the latest Dutch poetry.

 

To be eligible for selection poets couldn’t be older than thirty two years, this was to ensure that none of the featured poets would be older than Christ, as Komrij proclaimed, a self-confessed atheist. This is surely a case of dragging God into the proceedings only when you need Him, God, however, never discriminates.

 

It certainly helps if a writer has lived a bit and has something of importance to convey to his audience.

 

Writers are like winter vegetables, they need night frost to become tasty. It would help if Martin Amis was a Brussels sprout.


© Arnold Jansen op de Haar
© Translation Holland Park Press
 
You can leave your comment on our forum.
 
Previous columns:



















Op 4 maart jongstleden stapte ik het Letterkundig Museum in Den Haag binnen voor de heropening. Ik was daar omdat mijn zelfportret is opgenomen in de Nationale Schrijversgalerij. Er was vrijwel geen jonge schrijver te bekennen. Die hebben natuurlijk nog geen portret. De gemiddelde leeftijd lag rond de tachtig.
 
De Nederlandse bestsellerauteur Jan Siebelink, nog tamelijk jong (72), passeerde hevig zwetend, zijn vrouw in zijn kielzog, op zoek naar zijn eigen beeltenis. Hij leek het niet te kunnen vinden. Nou ziet hij er op dat schilderij ook een beetje jonger uit terwijl het toch pas in 2009 is geschilderd.

Siebelink heeft natuurlijk gedacht: nog snel even een portret laten maken voor het museum heropent. Hij is vastgelegd met een roze jasje, een witte sjaal en wapperende witte manen. Dientengevolge denkt men te maken te hebben met de plaatselijke kapper. Het zou heel goed werken in een advertentie met de tekst: ‘Jan Siebelink, dames- en herenkapper’.

Joost Zwagerman (46), één jaar jonger dan ik en de schrijver van het Boekenweekgeschenk voor de Boekenweek 2010, viel op door zijn jeugdigheid. Het thema voor de Boekenweek is Titaantjes – opgroeien in de letteren. Joost en ik, wij liepen daar heel erg jong te zijn.

Zwagerman sjouwde naar binnen, maakte twee rondjes langs de schilderijen, waarbij hij recht voor zich uit keek, beende weer naar buiten om de catalogus op te halen en verdween in een regenachtig Den Haag.

Ik observeerde mijn portret van de overzijde van de zaal, op veilige afstand. Ik heb het zestien jaar geleden geschilderd, voordat ik ging schrijven. Ik moest eerst nog even een oorlog gaan voeren in Bosnië en voor vertrek dacht ik: laat ik een zelfportret achterlaten, je weet maar nooit. Het is geheel in rood uitgevoerd en de beeltenis is uitgeveegd.
 
Mijn moeder zei destijds: ‘Ik vind het een beetje eng dat je dat schilderij hebt gemaakt.’

Maar ik heb het overleefd. Het is het enige schilderij in de tentoonstelling met sigarenaanslag, omdat het jarenlang boven mijn bureau gehangen heeft.

Ik bekeek de stoet schrijvers die langs schuifelde. Men liep elkaar hevig te ontwijken. Van de meeste schrijvers dacht ik: goh, leeft die nog? Sommigen leken dat zelf ook te denken. Het was op dat moment dat de woorden van Martin Amis mij te binnen schoten. ‘Het talent sterft vóór het lichaam.’ Anders gezegd: de meeste schrijvers worden slechter als ze oud worden.

Amis bepleit sowieso een euthanasiehokje op elke straathoek, waar ouderen hun leven kunnen beëindigen met ‘een martini en een medaille’. Omdat hij een ‘zilveren tsunami’ vreest die de maatschappij gaat ontwrichten.

Ondertussen stond ik zelf midden tussen zeer oude, gedecoreerde schrijvers met een glas in hun hand, een zilveren tsunami. Maar ze weigerden ter plekke te sterven.

Jan Siebelink schreef na een leven lang in de marge van het literaire circuit geleefd te hebben nog op 67-jarige leeftijd zijn meesterwerk. Laat die man er nog even van genieten. Desnoods geportretteerd als plaatselijke kapper.

Heeft leeftijd iets te maken met de vitaliteit van het werk? In februari verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij een nieuwe poëziebloemlezing: De 21ste eeuw in driehonderd gedichten. Daarin maakt Gerrit Komrij ‘de stand op van de allernieuwste Nederlandse poëzie’. Bij zijn selectie hanteerde Komrij de leeftijdsgrens van tweeëndertig jaar.
 
Dan zou geen van de dichters ouder zijn dan Christus ooit werd, zo verklaarde de atheïst Komrij. Gewoon God erbij slepen als je hem nodig hebt. Maar die discrimineerde tenminste niet.

Het is natuurlijk wel goed als een schrijver iets heeft meegemaakt, iets van belang te zeggen heeft.

Het is met schrijvers als met wintergroenten, er moet eerst een nachtvorst overheen. Was Martin Amis maar een spruitje.

© Arnold Jansen op de Haar

 
U kunt reageren op ons forum.
 
Eerdere columns: