Skip to main content

A Hundred-Year-Old Giant Tortoise

Een honderdjarige reuzenschildpad

June 27, 2012

By Arnold Jansen op de Haar

Last Saturday I went to a reunion. I can just hear my friends say: ‘But you never go to reunions!’ That’s right: normally you wouldn’t find me at such an event. Death is the guest of honour at most reunions. But I went as my mother’s wheelchair-pusher.

It’s not that she can’t walk, but she can’t walk or stand for very long. I was wearing a suit and a white shirt so that I wouldn’t embarrass her when introducing myself as her son.

The reunion took place in the village where my mother (aged 87) and Aunt Ted (aged 85) were born. My mother prefers me to use 88 and 86, because they both have their birthdays in a couple of weeks’ time. Just four siblings survive out of eleven brothers and sisters. The school where their father was headmaster was celebrating its hundredth anniversary, and that’s why I went with my mother and Aunt Ted.

The classrooms were labelled by era and the first sign said: ‘1912–1945’. ‘That’s us,’ I muttered, and no kidding: my grandfather was hanging on the wall. Well, not in person – he has been buried in the cemetery behind the school since 1946 – but photos showing my grandfather were hanging everywhere. I wasn’t born until 1962, but still I feel I know him, because we were told the stories. ‘He was a darling,’ according to my mother.

An elderly man asked who I was, and I answered: ‘I’m Jacques Hendriksen’s grandson.’ He replied enthusiastically: ‘Ah, the headmaster.’ ‘Those are his daughters,’ I added; ‘the one wearing a hat is my mother.’ The same conversation was repeated about twenty times.

‘Hello, headmaster’s Mientje!’ a few people exclaimed. ‘Hermien, actually,’ my mother said quietly, because that’s been her name ever since she was born. ‘You’ve shrunk,’ noted the man who once used to ice-skate with her. That’s true: my mother is losing height and she stayed standing for far too long in order to say hello to people. I suddenly wanted to give her a cuddle.

I had never had seen so many people in one place who had known my grandfather, who was born in 1882. Four elderly men with faces looking like apples that had outlived their time in the fruit basket were examining a picture. ‘Van Gogh’s Potato Eaters,’ I whispered in my mother’s ear, and I thought about my grandfather, who had always wanted to move away from the village. Not until the last year of his life did he finally go to live in the local town.

The strange thing is that I knew the names of the elderly reunion-goers from the stories. Only this time they told me who else had died: a jolly gathering is beginning to form in the cemetery behind the school, also the resting place of my grandmother and Uncle Harry.

One of my earliest memories is of going for drives on Sunday afternoons. We regularly passed through the village; that’s how I know where grandfather’s father’s tobacco shed was. Recently we took my mother for a drive around the village, and she could point out who lived in which house: ‘Look, that’s where Mr Arnold and Miss Cor lived, at Tusculum.’

Are there still people who remember Mr Arnold and Miss Cor? I even know the first names of my grandparents and great-grandparents.

I’m already the owner of my paternal family’s archive. At some point I shall inherit the maternal archive too. When all of the previous generation has died I’ll have inherited around ten graves. I’m collecting the dead.

I’m starting to feel like Lonesome George, the hundred-year-old giant tortoise who died last week on the Galapagos Islands. He had never bred either; he was the end of the line. I just hope they don’t stuff me like George.

I’ve made up my mind to turn up, as a hundred-year-old, very much alive at the school’s 150th anniversary, just in order to announce: ‘Hello, I’m Jacques Hendriksen’s grandson.’

© Arnold Jansen op de Haar
© Translation Holland Park Press


You can leave your comment on our forum.

Visit Arnold’s home page to find out more about his other publications.
 
Previous columns:
Afgelopen zaterdag was ik bij een reünie. Nu zullen mijn vrienden zeggen: ‘Maar jij gaat nooit naar een reünie!’ Dat klopt. Normaliter zul je mij daar niet aantreffen. Op de meeste reünies is de dood eregast. Maar ik was mee om de rolstoel van mijn moeder te duwen.

Niet dat ze niet kan lopen, maar ze kan niet te lang lopen of staan. Ik had een pak aangetrokken met een wit overhemd zodat ze met een gerust hart tegen iedereen kon zeggen dat ik haar zoon ben.

Het dorp waar de reünie plaatsvond is het geboortedorp van mijn moeder (87) en tante (85). Mijn moeder heeft liever dat ik 88 en 86 zeg, want dat zijn ze over een paar weken. Van de elf broers en zussen zijn er nog vier over. De school waar hun vader het eerste Hoofd was, vierde het honderdjarig bestaan. Dus daar arriveerde ik met mijn moeder en tante Ted.

Op de lokalen stonden jaartallen. Op het eerste bordje stond: ‘1912-1945’. ‘We zitten goed,’ mompelde ik. En verdomd, mijn grootvader hing aan de muur. Niet mijn grootvader zelf natuurlijk, want hij ligt sinds 1946 op het kerkhof achter de school, maar overal hingen foto’s waarop mijn grootvader te zien was. Ik ben van 1962 maar toch heb ik het gevoel dat ik hem ken. Omdat is doorverteld wie hij was. ‘Heel lief,’ volgens mijn moeder.

Een oude man vroeg wie ik was. ‘Ik ben de kleinzoon van Jacques Hendriksen,’ zei ik. ‘Ah, van de meester,’ zei hij enthousiast. ‘En dat zijn z’n dochters,’ voegde ik eraan toe. ‘Die met de hoed is mijn moeder.’ En dat gebeurde daarna nog zo’n twintig keer.

‘Ha, Mientje van de meester,’ riepen verschillende types. ‘Hermien, zei mijn moeder dan zachtjes, want zo heet ze al sinds haar geboorte. ‘Je bent kleiner geworden,’ zei de man met wie ze ooit geschaatst had. Dat klopt, mijn moeder wordt steeds kleiner. En ze bleef ook elke keer veel te lang staan om mensen te begroeten. Ik kreeg opeens ontzettend zin om haar te knuffelen.

Ik heb nog nooit zoveel mensen bij elkaar gezien die mijn grootvader (geboren 1882) gekend hebben. Vier oude mannen met koppen als appels die te lang in het mandje hebben gelegen stonden over een foto gebogen. ‘De Aardappeleters van Van Gogh,’ fluisterde ik in het oor van mijn moeder. En ik dacht aan mijn grootvader die altijd had weg gewild uit het dorp. Alleen het laatste jaar van zijn leven woonde hij in een naburige stad.

Het gekke is dat ik de namen van de oude reünisten kende uit verhalen. Alleen werd er nu aan toegevoegd wie er allemaal dood waren. Het begint behoorlijk gezellig te worden op het kerkhof achter de school, waar ook mijn grootmoeder en oom Harry liggen.

Al vanaf mijn vroegste jeugd herinner ik me dat we vaak op zondag een eindje gingen rijden. Regelmatig reden we ook door dat dorp. Dus ik weet bijvoorbeeld waar de tabaksschuur van de vader van mijn opa staat. Onlangs reden we er nog met mijn moeder rond. Ze kon precies vertellen wie vroeger in welk huis woonde. ‘Kijk, daar woonden meneer Arnold en juffrouw Cor, op Tusculum.’

Zou verder nog iemand weten wie meneer Arnold en juffrouw Cor waren? Ik ken ook de voornamen van mijn grootouders. En de voornamen van mijn overgrootouders.

Ik heb reeds het archief van de familie van vaderszijde. Ooit erf ik het archief van moederszijde. Als de generatie voor mij dood is, erf ik zelfs een stuk of tien graven. Ik spaar dooien.

Ik voel me een beetje als Lonesome (Eenzame) George, de honderdjarige reuzenschildpad die deze week overleed op de Galapagoseilanden. Die heeft zich ook nooit voortgeplant. Hij was de laatste. Als ze mij maar niet net als George opzetten.

Ik heb me voorgenomen om op mijn honderdste springlevend op het 150-jarig bestaan van de school te verschijnen. En dan zeg ik: ‘Hallo, ik ben de kleinzoon van Jacques Hendriksen.’

© Arnold Jansen op de Haar

  window.___gcfg = {lang: 'en-GB'};  (function() {    var po = document.createElement('script'); po.type = 'text/javascript'; po.async = true;    po.src = 'https://apis.google.com/js/plusone.js';    var s = document.getElementsByTagName('script')[0]; s.parentNode.insertBefore(po, s);  })();
U kunt reageren op ons forum.

Eerdere columns: