Skip to main content

Summer Writing

Zomerschrijven

August 13, 2010

By Arnold Jansen op de Haar

It must have been about fifteen years ago – it was a year after I left the army to make writing my full time vocation – when I decided to relocate for two weeks to a small cottage in Fontenoy-le-Château in the French Vosges. The cottage was advertised in a national newspaper and recommended for its peaceful surroundings.


It was located at the end of a terrace in the village, next to a gloomy canal surrounded by trees. It was at least thirty degrees centigrade and the scenery reminded me of an impressionist painting. This was the place where I would finally start writing my debut novel.


The small cottage had two floors, contained just the essential furniture and had a two-by-two meter terrace at the back. This was overlooked by a steep rock face oozing water, which kept the house damp all day in spite of the heat wave. The front room had a window which I opened immediately. I constructed a desk by moving the table under the windowsill to enable me to write.


The first night I didn’t sleep much. Three times I took my torchlight and got out of bed to check that I wasn’t being burgled. I didn’t sleep a wink, I lay stock-still clutching my torchlight and listened for any noise: creaking, squeaking, scraping sounds, they could only come from another human being.


The next day I was too tired to write anything. I did manage to go out and buy two bottles of excellent French wine, to help me sleep that night. That worked. The second night I slept soundly.


My writing holiday therefore only started in earnest the following morning. I settled myself at my ‘desk’ in front of the window. It was not until that moment that I realised that my cottage was the only inhabited house in the terrace; inhabited by me. The rest of the terrace was firmly shut up.


During the following days I wrote like someone possessed and drank myself to sleep in the evenings. After a day or two, the villagers began to notice me. More and more, wandering locals passed by to cast furtive glances and check out the fool who occupied the cottage.


I got the suspicion that I was living in the last house of the terrace that was still inhabitable. Maybe the last occupant had finally died and was only found after three weeks. At least the passersby gazed at me as though that was the case. As I now also drank during daytime, their faces all looked peculiar.


One evening I noticed a lot of lights through my window. My first thought was, oh heavens, they have started funny lights as well! But it only turned out to be the 15th of August, the Assumption of the Virgin Mary, and villagers had lighted hundreds of candles on the other side of the canal. Songs in honour of Mary were sung and drifted in through my open window. This made me feel a bit better.


I wrote for two weeks in my cottage. During the night I had restless dreams. You will probably not be surprised when I tell you that I had to throw out all my notes afterwards. You couldn’t make any sense of it.


The only thing that survives is just one picture postcard to my literary girl M who I had met earlier that year during a creative writing course in Amsterdam. She recently made an appearance in my novel Engel.


After my ‘writing holiday’ it would take another three years before my debut novel De koning van Tuzla was published. My advice to writers just starting out: try it at home first.

 

A blog
© Arnold Jansen op de Haar
© Translation Holland Park Press
 
You can leave your comment on our forum.
 
Previous columns:









































Het moet zo’n vijftien jaar geleden geweest zijn – ik had net een jaar eerder het leger verlaten om me volledig op het schrijven te storten – dat ik besloot om me twee weken terug te trekken in een huisje in Fontenoy-le-Château in de Franse Vogezen. Het huisje werd geadverteerd in een landelijk dagblad en aangeprezen om zijn rustige ligging.

Het was gelegen in de laatste rij huizen van het dorp, langs een donker kanaal dat omzoomd was met bomen. Het was minstens dertig graden en het tafereel deed denken aan een impressionistisch schilderij. Hier zou ik eindelijk beginnen aan mijn debuutroman.

Het met slechts de meest elementaire meubelstukken ingerichte huisje had twee verdiepingen, met een terras van twee bij twee meter aan de achterzijde. Dat terrasje grensde aan een donkere, steil oprijzende rotswand waaruit water sijpelde, waardoor het ondanks de heersende hittegolf de hele dag klam bleef in huis. Aan de voorzijde was een raam, dat ik onmiddellijk opende. Ik schoof de tafel tegen de vensterbank en creëerde zo een bureau waaraan ik kon schrijven.

De eerste nacht sliep ik slecht. Drie keer ben ik uit bed geweest om met een zaklamp te controleren of er niet ingebroken werd. Ik heb geen oog dichtgedaan, lag verstijfd met mijn zaklamp in bed en luisterde naar de geluiden: krakende, piepende en schurende geluiden die niet anders dan door een mens veroorzaakt konden worden.

De volgende dag was ik te moe om te schrijven. Wel haalde ik twee flessen uitstekende Franse wijn om mij die avond in slaap te drinken. Dat hielp. De tweede nacht sliep ik als een blok.

Eindelijk begon de volgende ochtend mijn schrijfvakantie. Ik posteerde mij achter mijn bureau voor het raam. Nu pas bemerkte ik dat mijn huisje het enige huis in de rij was dat bewoond werd. Door mij. De rest van de huizen zat potdicht.

De daaropvolgende dagen schreef ik als een bezetene en dronk ik me ’s avonds in slaap. Na een dag of drie begonnen de dorpelingen me te ontdekken. Steeds vaker kwamen er overdag lokale wandelaars langs die steelse blikken naar binnen wierpen om te zien welke idioot in dat huisje zat.

Ik vermoedde dat ik in het laatste huis van het rijtje zat dat nog bewoond was geweest. Misschien was de bewoner uiteindelijk overleden en hadden ze hem pas na drie weken gevonden. Althans, zo keken de passanten naar me. Omdat ik nu ook overdag dronk meende ik dat ze allemaal vreemde koppen hadden.

Op een avond zag ik lichtjes door mijn raam. Ik dacht nog: nu zijn ze ook nog met licht begonnen! Maar het bleek 15 augustus, Maria Hemelvaart, te zijn en aan de overzijde van het kanaal had men honderden waxinelichtjes aangestoken. Er werd een Marialied aangeheven dat door mijn raam naar binnen waaide. Dat beurde me enigszins op.

Twee weken lang heb ik er geschreven. ’s Nachts droomde ik onrustig. Het wekt wellicht geen verbazing dat ik na afloop al mijn schrijverij weg heb moeten gooien. Er was geen touw aan vast te knopen.

Het enige wat is overgebleven is één ansichtkaart aan het literatuurmeisje M. dat ik eerder dat jaar had ontmoet bij een opleiding creatief schrijven in Amsterdam. Zij is onlangs nog in mijn roman Engel terechtgekomen.

Na mijn ‘schrijfvakantie’ zou het nog drie jaar duren voor mijn debuutroman De koning van Tuzla werd gepubliceerd. Mijn advies aan beginnende schrijvers: probeer het eerst thuis.
 
Een blog
© Arnold Jansen op de Haar
 
U kunt reageren op ons forum.
 
Eerdere columns: