By Arnold Jansen op de Haar
I have done it all, a stay in a villa in the Dordogne, in luxurious hotels in Barcelona, Paris and Madrid, or in a palazzo in Florence. This makes little impression these days. However, when you announce that you have been camping in Luxemburg, people look at you as if you have been visiting the North Pole in your swimming trunks.
I have indeed just returned form a camping holiday in Luxemburg with my sister. ‘Really, a camping holiday? In Luxemburg? With you sister?’ reply my friends, having spent their vacation in Tuscany. ‘Are you sure you are all right?’
The campsite is located in a nature reserve, at the bottom of a narrow valley carved out by a small stream. It is an idyllic spot. That is why its name should stay a secret.
Let’s call it ‘Anna’s campsite’. I first went there forty years ago with my parents and sisters. The farmer’s wife Anna was its owner. She is still alive today, but the campsite is now run by the next generation. Yet since 1968 ‘We’re going to Anna’ has a special meaning in our family.
The holidays during 1968 to 1974 were the happiest weeks of my youth. On arrival my rubber boat had to be inflated first of all, before anything else could take place. I even ate my sandwiches in my boat. My mother insists: ‘You ate your evening meal in it too.’
During these holidays everything was special. My father, who went camping in his plus fours (also worn by Edward VIII and Tintin and four inches longer than knickerbockers), would for example bring back a whole salami from the campsite shop, which at that time was still located in the old farm house. He would wave with the salami in the direction of my little boat and shout: ‘This is an absolutely unique salami!’ I know it may sound strange but this always turned out to be the case: the most special salami ever.
So after forty years I was back camping in the deadly quiet valley. The only sound was made by the water rushing in the stream. Actually, heavy rainfall during the first 36 hours prevented us from hearing this sound. I can recommend it to anyone who has problems urinating.
Rainy weather greatly encourages the use of zips. ‘Quickly zip up the tent!’ At one point I couldn’t stand the sound of any more zips. I even developed an aversion to zipping up my own fly.
The big advantage of camping is that, once you have put the whole palaver in place, there is nothing else to do apart from sleeping, reading, talking and cooking. Luckily, even at home I prepare my dishes on a one-ring cooker. My sister was very impressed. If there was a MasterChef for cooking on just one ring, winning it would be a doddle for me.
We phoned our mother every day. She would have joined us in person if this had been possible by telephone. She is now too old to go camping but from the moment we uttered the phrase: ‘We’re going to Anna’, she started making lists and getting things ready. Suddenly she looked forty years younger.
My recently purchased heavy duty flip flops combined with wet grass culminated, after five days camping, in an inflamed big toe. So for some time I resembled Quasimodo when moving around the campsite until the sun came out in some style.
This prompted our right hand neighbour, a rather creepy Belgian, to go about in what resembled just a string. Even so we were not at all put out by this. During the last three days our heads acquired quite a formidable tan.
After returning to The Netherlands I read that Dutch people are camping less and less. Still, I have the feeling that I am ahead of a new trend. Fossil fuels are running low. Flying is getting very expensive. In the future everyone may well return to a currently quite empty Luxemburg.
I think of my father in his plus fours. He has been dead for the past twelve years and yet he joined us. Just like my mother who stayed at home in The Netherlands. That is what we both admitted: ‘And yet they are really with us.’ I believe this is what you call happiness. After forty years it was again within my grasp.
© Arnold Jansen op de Haar
© Translation Holland Park Press
You can leave your comment on our forum.
Previous columns:
© Translation Holland Park Press
You can leave your comment on our forum.
Previous columns:
Een verblijf in een villa in de Dordogne, in schitterende hotels in Barcelona, Parijs en Madrid, of in een palazzo in Florence, ik heb het allemaal beleefd. Je maakt er tegenwoordig nauwelijks indruk mee. Maar vertel dat je in Luxemburg bent wezen kamperen en het is alsof je meedeelt dat je zojuist gekleed in een zwembroek op de Noordpool hebt gestaan.
Ik ben namelijk net terug van een kampeervakantie in Luxemburg met mijn zus. ‘Een kampeervakantie? In Luxemburg? Met je zus?’ zeggen mijn vrienden die hun vakantie in Toscane hebben doorgebracht. ‘Gaat het wel goed met je?’
Het betreft een camping in een natuurgebied, op een plek waar een riviertje een diep dal heeft ingesneden. Het is er heel idyllisch. Daarom houd ik de naam liever geheim.
Laat ik het ‘de camping van Anna’ noemen. Veertig jaar geleden was ik er al met mijn ouders en mijn twee zussen. Boerin Anna was de eigenaresse. Ze leeft nog steeds, al is de camping overgenomen door een nieuwe generatie. Maar sinds 1968 is ‘We gaan naar Anna’ in onze familie een gevleugelde uitspraak.
De vakantieweken tussen 1968 en 1974 waren de gelukkigste weken van mijn jeugd. Voordat er iets anders gebeurde moest na aankomst op de camping eerst mijn rubberboot worden opgepompt. Zelfs mijn boterhammen at ik op in mijn bootje. Mijn moeder beweert ‘ook het avondeten’.
Alles was bijzonder op die vakanties. Mijn vader, die tijdens het kamperen een plusfour droeg (vier inches langer dan een knickerbocker, Edward VIII en Kuifje droegen hem ook), keerde bijvoorbeeld terug van de kampwinkel, die destijds nog in de boerderij gevestigd was, met een salami. Hij zwaaide met de salami richting mijn bootje en riep: ‘Dit is een hele speciale salami!’ En het klinkt misschien gek, maar dat was dan ook zo: de meest bijzondere salami ooit.
Maar nu was ik dus na veertig jaar weer aan het kamperen in het doodstille dal. Het enige geluid kwam van het kabbelende riviertje. Al hoorden wij dat riviertje pas na 36 uur vanwege de hevige regenval. Ik kan het iedereen die plasproblemen heeft aanraden.
Bij regenweer neemt het gebruik van ritssluitingen enorm toe. ‘Doe snel de tent dicht!’ Op een gegeven moment kon ik geen ritssluiting meer zien. Ik begon zelfs een hekel te krijgen aan mijn eigen gulp.
Maar het voordeel van kamperen is dat zodra de handel staat, je helemaal niets meer hoeft te doen, behalve slapen, lezen, praten en koken. Gelukkig kook ik thuis ook op één pit. Mijn zus was onder de indruk. Was er een MasterChef voor koken op één pit, dan won ik op mijn sloffen.
Elke dag hebben we onze moeder gebeld. Ze kwam bijna door de telefoon heen. Ze is zelf te oud om te kamperen maar vanaf het moment dat we ‘We gaan naar Anna’ hadden gezegd, begon ze onmiddellijk lijstjes te maken en spullen klaar te zetten. Opeens leek ze veertig jaar jonger.
Door te zware teenslippers en het natte gras raakte na vijf dagen kamperen het gewricht van mijn grote teen ontstoken, zodat ik mij enige tijd als de klokkenluider van de Notre Dame over de camping heb verplaatst. Maar toen brak de zon door. En hoe.
Vanaf dat moment besloot onze rechterbuurman, een nogal enge Belg, slechts gekleed te gaan in één veter. Maar ook daardoor lieten we ons niet uit het veld slaan. De laatste drie dagen zijn onze hoofden ontzettend bruin geworden.
Bij terugkomst in Nederland las ik dat Nederlanders steeds minder kamperen. Toch heb ik het gevoel dat ik vooruitloop op een trend. De fossiele brandstoffen raken op. Vliegen wordt hartstikke duur. Straks zit iedereen weer in het momenteel tamelijk lege Luxemburg.
Ik denk aan mijn vader in plusfour. Hij is al twaalf jaar dood maar was er toch bij. Net als mijn moeder thuis in Nederland. Dat zeiden we tegen elkaar: ‘Ze zijn er toch bij.’ Ik geloof dat je dit geluk noemt. Na veertig jaar was ik er opnieuw dichtbij.
© Arnold Jansen op de Haar