By Arnold Jansen op de Haar
This week the film Howl is released in the UK. Howl is named after a poem by Allen Ginsberg. This is how the poem begins:
I saw the best minds of my generation destroyed by
madness, starving hysterical naked,
Allen Ginsberg wrote it in 1955 after his therapist had advised him to give up his job in order to concentrate fully on poetry. Howl later became the defining poem of the baby boom generation. I have always regretted that I just missed this period. Ginsberg himself wasn’t a baby boomer; he was born in 1926.
I belong to Generation X, born between 1961 and 1981. I am a borderline case as I am from 1962 and some scientists consider me a baby boomer. It is the same with my star sign, which is Libra. Had I been born a day earlier I would have been a Virgo.
The other day I was waiting in the supermarket checkout queue. Suddenly I fancied shouting hurrah – something you can’t do, of course. Yet I had this thought: I am 48, Barack Obama is 49, David Cameron and the Dutch Prime Minister Mark Rutte are both 44. My generation is in power!
This generation was confronted early on with mass unemployment, AIDS and a delicate balance between two superpowers. It is the generation of punk, graffiti, the Sex Pistols, hard drugs and the film Trainspotting. A bleak period. Teachers at school said: ‘I hope you find a job.’ We were not expected to achieve much and in any case they were probaby going to drop the atomic bomb.
But they didn’t drop the atomic bomb. People in my year have become barristers, solicitors, councillors or consultants. Some of my generation are already a prime minister or a president.
Thus each generation constitutes a sociological myth. Each generation experiences similar things but not everyone is the same. I, in any case, went on to do quite different things from others of my generation, such as fighting a war. Besides, I didn’t have enough hair to wear a Mohican.
Ginsberg’s ‘best minds’ were also the very first hippies. For the vast majority of adolescents it was simply 1955 and rather boring. Howl was a pamphlet against consumerism and conformism; it pitched the individual against the group.
Fifteen years on, at universities up and down the country, not being a hippy was the exception. I think these former hippies are now law-abiding grandparents busy taking their grandchildren to a theme park.
During the day when I am waiting in the supermarket checkout queue, most of my generation are at the office – like generations before and after me. This cheers me up. Maybe you are reading this in the office; even better.
Every now and then I get on a bus during the day. In office hours busses are full of housewives and school kids. I travel the whole route and listen in to conversations. This is an exercise I pass on to my creative writing students.
On the bus no one will utter: ‘I saw the best minds of my generation destroyed by madness.’ If only they did, because, for example, they are trapped in an office. Well, if I had an office job, I would read Howl on the side.
Howl is a magnificent poem. While reading it, just for a moment, you become a bohemian. It may well not be good for society but it fortifies the mind.
I am the chairman, vice-chair and treasurer of the Thinking across Generations Society. Identifying generations is meant to pigeonhole people. Ginsburg protests against this conformism.
Soon I am not only going to see Howl but I am also taking two octogenarians to see The King’s Speech. After all, this film is set during their youth. It is easy to identify with it because of the stories they passed on. At the same time quite a few young people have joined my writing course. The youngest is just fourteen! I find that very moving too. Down with generations! Howl!
© Arnold Jansen op de Haar
I saw the best minds of my generation destroyed by
madness, starving hysterical naked,
Ik zag de grootste geesten van mijn generatie verwoest door
waanzin, hongerig, hysterisch en naakt
Het is geschreven in 1955, nadat Allen Ginsbergs therapeut had gezegd dat hij zijn baan moest opgeven om zich volledig op de poëzie te storten. Later werd Howl hét gedicht van de babyboomgeneratie. Ik heb het altijd jammer gevonden dat ik die periode net gemist heb. Zelf behoorde Ginsberg helemaal niet tot de babyboomers. Hij was van 1926.
Ik behoor tot de Generatie X, geboren tussen 1961 en 1981. Ik ben van 1962, dus het is op het randje. Sommige wetenschappers rekenen me nog tot de babyboomgeneratie. Het is zo’n beetje als met mijn sterrenbeeld. Ik ben Weegschaal. Was ik een dag eerder geboren dan was ik Maagd geweest.
Laatst stond ik bij de supermarkt in de rij. Ik had opeens zin om hoera te roepen. Dat doe je natuurlijk niet. Maar de volgende gedachte kwam bij me op: ik ben 48, Barack Obama is 49, David Cameron en de Nederlandse minister-president Mark Rutte beiden 44. Mijn generatie is aan de macht!
Die generatie werd al vroeg geconfronteerd met massawerkeloosheid en aids. En met twee supermachten met de vinger aan de trekker. De generatie van punk, graffiti, The Sex Pistols, harddrugs en de film Trainspotting. Een donkere periode. De leraren op school zeiden: ‘Ik hoop dat je een baan krijgt.’ Het zou nooit wat worden met ons. En anders viel de atoombom wel.
Maar de atoombom viel niet. Mijn klasgenoten zijn advocaat, notaris, gemeenteraadslid of consultant geworden. En sommige generatiegenoten zijn al premier of president.
Daarom is elke generatie een sociologische mythe. Een generatie maakt dezelfde dingen mee maar niet iedereen is hetzelfde. Ik ging in elk geval heel andere dingen doen als mijn generatiegenoten, zoals oorlog voeren. Bovendien had ik geen haar voor een hanenkam.
De ‘grote geesten’ van Ginsberg waren de allereerste hippies. Voor het gros van de jongeren was het gewoon 1955 en een beetje saai. Howl was een pamflet tegen consumentisme en conformisme, van het individu tegen de groep.
Vijftien jaar later was je op de gemiddelde universiteit een uitzondering als je geen hippie was. Ik denk dat die hippies nu als keurige grootouders met hun kleinkinderen door het pretpark lopen.
Als ik midden op de dag bij de supermarkt in de rij sta, zit het merendeel van mijn generatie op kantoor. Net zoals de generaties voor me en na me. Ik vind dat een heerlijke gedachte. Misschien leest u dit wel op kantoor. Nog leuker.
Soms neem ik midden op de dag de bus. Midden op dag wordt de bus bevolkt door huisvrouwen en scholieren. Ik blijf zitten van begin- tot eindpunt en luister gesprekken af. Het is een opdracht die ik ook aan mijn schrijfcursisten geef.
Niemand zegt in de bus: ‘Ik zag de grootste geesten van mijn generatie verwoest door waanzin.’ Zeiden ze het maar. Bijvoorbeeld omdat ze tegen hun zin op kantoor zitten. Als ik dan toch op kantoor zat, zou ik tussendoor stiekem Howl lezen.
Howl is een schitterend gedicht. Als je het leest kun je je even vereenzelvigen met de bohémien. Voor de maatschappij is het misschien niet goed maar wel voor de geest.
Ik ben de voorzitter, vice-voorzitter en penningmeester van de Vereniging tot Generatieloos Denken. Het indelen in generaties is bedoeld om mensen te categoriseren. Het is het conformisme waar Ginsberg tegen ageert.
Ik ga binnenkort niet alleen naar de film Howl maar ook nog met twee hoogbejaarde dames naar The King’s Speech. Die film speelt zich tenslotte af in hun jeugd. Ik kan me daar makkelijk mee identificeren. Omdat de verhalen zijn doorverteld. Tegelijkertijd zitten er in mijn schrijfcursussen opeens hele jonge mensen. De jongste is veertien! Ook dat vind ik ontroerend. Weg met de generaties! Howl!
© Arnold Jansen op de Haar
Eerdere columns: